Print deze werkafspraak

Overleden patiënt (Triage en zorgverlening - HAP)

1.1 Invullen formulieren

A- en B-formulieren moeten door één en dezelfde arts worden ingevuld, te weten de arts die de lijkschouw verricht. De A- en B-formulieren mogen niet worden ingevuld door een arts wanneer “tussen hem/ haar en de overledene of de moeder van de doodgeborene, bloed-of aanverwantschap tot in de derde graad of huwelijk bestond of bestaat”.

1.2 Voorwaarden

De A- en B-formulieren mogen alleen worden ingevuld als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:

  • De waarnemend huisarts die de dood constateert, is na onderzoek van het stoffelijk overschot en van de omstandigheden en feiten van overlijden overtuigd van het natuurlijk overlijden;
  • De waarnemende huisarts is voorafgaand of direct na het overlijden van de patiënt voldoende op de hoogte van ziektegeschiedenis en gezondheidstoestand van de patiënt, om mét deze kennis tot een natuurlijke dood te concluderen, of;
  • De waarnemende huisarts kan spoedig na het overlijden van de patiënt de eigen huisarts of diens patiëntendossier raadplegen en mét deze kennis tot een natuurlijke dood concluderen (en mag pas daarna de A en B-formulieren afgeven).

1.3 Natuurlijke dood

Alvorens tot een natuurlijke dood te kunnen besluiten, moet de arts zich een voldoende beeld kunnen vormen over de relevante medische gegevens rondom het overlijden dus:

  • Lijkschouw verrichten;
  • Omstandigheden en feiten onderzoeken;
  • Bij twijfel overleg met de forensisch arts.

1.4 Overlijden kind (< 18 jaar)

Indien er een kind is overleden dient er te allen tijde overleg gepleegd te worden met de forensisch geneeskundige ook als het een verwacht natuurlijk overlijden betreft. Dit dient ook op het A formulier vermeld te worden. 

1.5 Tijdstip

De A- en B-formulieren moeten in principe tegelijkertijd worden ingevuld. Om het B-formulier beter te kunnen invullen, kan de schouwende arts overwegen het B-formulier pas in te vullen nadat hij binnen kort tijdsbestek nadere gegevens, b.v. van de eigen huisarts of obductie,  heeft verkregen. Uiteraard moet de schouwende arts wel overtuigd zijn van een natuurlijk overlijden.

1.6 Forensisch arts

Is de arts niet overtuigd van een natuurlijke dood of zelfs overtuigd van een niet-natuurlijke dood, dan moet hij/zij de forensisch geneeskundige inlichten.

1.7 Lijkvinding

Onder “lijkvinding” wordt verstaan: Het vinden van een lijk waarvan de datum of plaats van overlijden onbekend is. Wanneer er sprake is van lijkvinding kan de huisarts bij twijfel de forensisch geneeskundige inschakelen, die de verdere procedure zal afhandelen. Tijd van laatste contact met patiënt is niet van belang.

Bij de overtuiging dat er sprake is van een natuurlijk overlijden bij een lijkvinding mag de huisarts de overlijdensverklaring afgeven zonder overlijdensdatum. De aangifte van overlijden dient dan wettelijk te gebeuren door een Hulp Officier van Justitie (dit is een politieofficier). Indien de HOvJ niet precies weet wat te doen, kan er overleg plaatsvinden met de forensisch arts. Deze adviseert normaliter de datum van schouwen in te vullen. Telefonisch contact kan rechtstreeks via de meldkamer van politie (0900-8844).

 

Als de huisarts niet overtuigd is van een natuurlijk overlijden dan dient hij de dienstdoende forensisch geneeskundige (Telefoon: 088-8805012) van de GGD Zuid-Limburg te waarschuwen (art. 7 wet op de lijkbezorging). Zij nemen dan de casus over.  

 

Identiteit overledene

Meestal is de identiteit van de overledene bekend of kunnen nabestaanden of verzorgende de personalia verschaffen. Voor de verklaring van overlijden zijn de naam, de voluit geschreven voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats en de laatste woonplaats nodig. Kunnen de nabestaanden of verzorgende deze gegevens niet verschaffen, dan moet de identiteit worden vastgesteld aan de hand van identiteitspapieren (geldig paspoort, ID-kaart, rijbewijs of bromfietsbewijs).

Indien de identiteit van een slachtoffer niet vaststaat, zal meestal aan punt 1.3 niet voldaan kunnen worden. In dit geval dient de forensisch geneeskundige ingeschakeld te worden.

1.8 Lijkvinding/lijk zonder familie of netwerk

Indien de arts in aanraking komt met een overlijden van een patiënt waarbij géén sprake is van familie of netwerk dan kan een drietal situaties onderscheiden worden, waarbij de arts op verschillende manieren moet handelen:

 

1. De waarnemend huisarts is niet overtuigd van een natuurlijk overlijden. In dat geval is de procedure omschreven bij paragraaf 1.7.

2. De waarnemend huisarts is wel overtuigd van een natuurlijk overlijden maar weet niet de dag of plaats van overlijden.
Er is dan sprake van een formele wettelijke lijkvinding (art. 19f  burg. wetboek).
Aangifte hiervan moet gebeuren door de
Hulp Officier van Justitie (art. 19 h burg. wetboek). Met de HOvJ kan ook het dilemma van de afwezigheid van familie en netwerk besproken worden en naar een oplossing gezocht worden.
In dit geval kan de waarnemend huisarts via 0900-8844 contact opnemen met de meldkamer van de politie.

3. De waarnemend huisarts is wel overtuigd van natuurlijk overlijden en er is géén sprake van lijkvinding.
Indien er geen familie/netwerk is valt dit onder zorg van de gemeente (art. 20 wet op de lijkbezorging: "Ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging overeenkomstig de wet, waarschuwt degene, die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden."
Echter is de burgemeester (lees: gemeente) maar beperkt bereikbaar. Is de burgemeester/gemeente niet bereikbaar dan kan de waarnemend huisarts via 0900-8844 contact opnemen met de meldkamer van de politie. Met deze kan dan naar een oplossing gezocht worden.

Informatiesheet van dit document

Naam Document: 

Overleden patiënt (Triage en zorgverlening - HAP) 

Versie:

1.1

Laatst bijgewerkt: 

24 juli 2023

Revisiedatum: 

24 juli 2025

Vragen over dit document?

r.slijpen@hozl.nl