Een praktische extra diagnostische tool, bij het ontbreken van reversibiliteit, is het bepalen van variabiliteit in FEV1 (verschil van 12% en 200 ml tussen twee opeenvolgende metingen). Door een initieel normale spirometrie te herhalen bij klachten kan variabele luchtwegobstructie worden aangetoond en een verwijzing naar de 2e lijn voor een provocatietest mogelijk worden voorkomen. Echter, variabiliteit is per definitie minder betrouwbaar dan aangetoonde reversibiliteit of een positieve histamine-/metacholine-provocatietest.
Soms is bij een spirometrie geen sprake van reversibiliteit, maar wel van variabiliteit. We spreken van variabiliteit als een FEV1 toe- of afname van ≥ 12 % én ≥ 200 ml te zien is tussen twee spirometrie-uitslagen die op verschillende momenten afgenomen zijn. Afhankelijk van de ernst van de klachten en de ervaren last van de patiënt, kunt u kiezen om de spirometrie zelf te herhalen om variabiliteit vast te stellen of om de patiënt te verwijzen naar de longarts voor verdere diagnostiek.
Om de variabiliteit te berekenen vergelijkt u twee goed geblazen afzonderlijke spirometrietesten die binnen een periode van maximaal 1 jaar zijn afgenomen.
U berekent het absolute verschil tussen de hoogste en de laagste FEV1-waarde van deze twee spirometrie-uitslagen. Vervolgens vergelijkt u dit verschil ten opzichte van de absolute waarde van de laagste FEV1 (baseline) van deze twee spirometrie-uitslagen.
Restrictie wordt waarschijnlijk bij een te grote FVC. Hiervoor moet je kijken naar de Z-score.
Zie onderstaand schema voor de interpretatie van Z-scores. Dit is een voorbeeld van het zogenaamde ROER-schema. De E staat hierin voor Ernst, en dat is vooral relevant voor COPD.
